maandag 19 april 2010

Kerndeel: Hulpbronnen (Samenvatting deel 2)

Dit onderwerp valt uiteen in 3 (4) hoofdstukken:

1. je moet de mogelijkheden van het gebruik van zoet water op aarde kunnen beschrijven en verklaren in betrekking tot de draagkracht van moeder aarde.
2. je moet de grootschalige en kleinschalige maatregelen beschrijven en verklaren die gericht zijn op duurzaam gebruik van water
3. je moet de verschillen in kwantiteit en kwaliteit van zoet water en maatregelen gericht op duurzaam gebruik van zoet water tussen verschillende gebieden kunnen vergelijken
4. (Alleen voor GT) omgaan met de natuurlijke hulpbron energie

Op het examen gaat men met veel met kaarten en bronnenmateriaal werken, gericht op een bepaald gebied.

 
Water op aarde is er vaak teveel en vaak te weinig. Dus moet je het goed beheren, managen. De beroemdste Nederlandse watermanager is prins Willem Alexander. Water is toch iets fantastisch moois, sprak hij, het is een eerste levensbehoefte ( als je 12 % van je lichaamsvocht verliest ga je dood), het is gezondheid, het is milieu, het is transport.Je kunt er op schaatsen, skiën, zeilen, surfen en er in zwemmen en duiken. In Nederland leren we al jong zwemmen, in Zwitserland om te overleven bij lawines.

Deel 1: mogelijkheden van gebruik zoet water in verband met de draagkracht van de aarde.

 
Je moet hiervan de volgende 5 onderdelen beheersen:

 
1 Als eerste de kringloop van het water
  • A: Je moet de kringloop van het water kennen.Het levensverhaal van ieder waterdruppeltje is anders. De één kan vallen als regendruppel, de ander als sneeuwvlok en weer een ander zit behoorlijk vast in het poolijs.Maar alle 3 nemen ze deel aan de kringloop van het water en elk waterdruppeltje keert terug naar de oerbron: de zee.De kringloop bestaat uit 3 onderdelen: de korte kringloop.In 24 uur kan een druppel zeewater verdampen, opstijgen, wolkvorming en dan weer als regendrup terugvallen in zee.De lange kringloop, denk aan 24 dagen. Eén druppel zeewater verdampt, stijgt op, wolkvorming en deze wordt enkele reis richting land geblazen en valt ergens als regendrup neer. Via het grondwater en rivier komt ie terug in zee. De zeer lange kringloop, denk aan 24.000 jaar. Eén druppel zeewater verdampt, enz., enz., en de wolk laat de drup vallen als ijsvlok op de polen of in het hooggebergte.Hier wordt ie een onderdeel van een gletsjer en dan smelt ie na lange, lange tijd en komt uiteindelijk weer in zee terecht.
  • B: De kringloop in een woestijnklimaat is natuurlijk anders (van de oppervlakte verdampt ogenblikkelijk veel water) dan in een nat klimaat ( er gaat meer de bodem in).
  • C: Je moet 2 processen in de dampkring kennen: verdamping en condensatie. Verdamping = veranderen van water in waterdamp en condensatie = verandering van waterdamp in water.
  • D: soorten neerslag = sneeuw, regen ( van motregen naar slagregen), hagel en sommigen vinden mist ook een soort neerslag
2 De aard en omvang van de verschillende bronnen van zoet water kennen. Denk aan:

 
  • A: wat is nuttige neerslag en welke voorraden zoet water zijn beschikbaar.Nuttige neerslag = dat gedeelte van de neerslag dat echt is te gebruiken. Dus in een warm klimaat, waar veel verdampt houd je niet zoveel water over als in een koud klimaat.Verder: 97 % van het water op aarde is opgeslagen in de oceanen. De 3 % zoetwater is verdeeld over: a 1,9 % is opgeslagen in de vorm van landijs op de Zuidpool en Groenland. b 0,5 % in het grondwater, c 0,0091 % in rivieren en meren en d 0,009 % in de vorm van waterdamp in de lucht.Hoe vochtiger het is, hoe meer blonde vrouwenharen gaan krullen.
  • B: Voor het examen zoomen we even in op rivieren. Want je moet 3 typen kennen: gletsjerrivier, regenrivier en een gemende rivier. Een gletsjerrivier is een rivier die vooral in de lente veel smeltwater heeft en in de zomer als het erg warm is. Een regenrivier heeft de grootste water afvoer in de regenperiodes en de gemengde rivieren zijn een combinatie van de andere 2, dus in de bovenloop gevoed door een gletsjerrivier en in de benedenloop door een regenrivier.
  • C: Verder moet je van het rivierstelsel kennen: stroomgebied, waterscheiding, bovenloop, middenloop en benedenloop. Stroomgebied = alles uit de zij- en bijrivieren, dat afwatert op de hoofdrivier. Waterscheiding = de grens tussen 2 stroomgebieden, vaak een hoog gebergte. Het water stroomt 2 kanten op, evenals bij een haarscheiding het haar 2 kanten op valt. Bovenloop = het gebied vlak bij de bron van de rivier waar het landschap vaak steil is. Middenloop = het gebied tussen de bovenloop en benedenloop. Vaak is het landschap hier redelijk vlak. Benedenloop = het gebied dicht bij de monding. Bij Rotterdam zit je in de benedenloop van de Rijn.
3 Waarvoor wordt zoet water gebruikt?

 
  • A: in de huishoudens voor drinkwater en sanitair
  • B: in de landbouw voor irrigatie ( planten groeien erg slecht op zout water)
  • C: in de industrie o.a. voor koelwater.
4 Waarom is er een toenemend gebruik van zoet water en is er wel genoeg?

Duidelijk is als er meer mensen komen, stijgt het gebruik, idem bij meer welvaart = meer flessen- water, langer in bad en meer naar de sauna.Het massatoerisme zorgt in droge landen natuurlijk voor schaarste aan water.We moeten dan zorgen dat ook de volgende generaties goed en voldoende drinkwater hebben dat niet te sterk vervuild is.

 
5 Wat zijn de effecten van het toenemend zoet watergebruik in huishoudens, industrie en landbouw op de kwantiteit en kwaliteit van dit zoete water. Je moet iets weten over:

 
  • a. Verontreiniging = als er meer afval in het water wordt gebracht dan dat dit water zelf kan reinigen
  • b. Verdroging, verzilting en overlast. Verdroging krijgen we op een natuurlijke manier als er minder regenwater gaat vallen of als mensen teveel grondwater gaan oppompen of teveel irrigatiewater uit een rivier tappen. Verzilting krijgen we als het zouter wordt in het oppervlaktewater of in de bodem doordat de verdamping groter is dan de neerslag. Overlast krijgt men als de riolen en de rivieren de plotselinge stortbuien niet kunnen verwerken
  • c. Drainage en bemaling in de landbouw. Kunstmatige afwatering of drainage zorgt met greppels en afvoerbuizen voor een verlaging van de grondwaterstand. Bemaling is het kunstmatig afvoeren van overtollig water, vroeger met de windmolens, nu met elektrische gemalen.
  • d. Stuwdammen met daarachter de stuwmeren. Enorme stuwdammen die hele rivierdalen afsloten om zo prachtig drinkwater en goedkope elektriciteit te krijgen is iets van de vorige eeuw.Nu hebben we meer oog voor de nadelen: verwoesting van het landschap, wegsturen van de bevolking en in de benedenstroom wordt veel minder vruchtbaar slib afgezet.
  • e. Drinkwater in toeristische gebieden. Is het juist dat in arme en droge gebieden golfbanen voor de toeristen aangelegd worden die enorme hoeveelheden sproeiwater voor het groene gras eisen?
  • f. En nu het grootste probleem voor de toekomst van veel landen: wat moet je doen als in je buurland de belangrijkste rivier van jouw land ontspringt en dat buurland gaat veel water aftappen en/of een gigantische stuwdam aanleggen en/of zorgt voor een geweldige verontreiniging? Is er dan een internationaal verdrag te sluiten ( voor een verdrag is verdraagzaamheid nodig, anders lukt het niet)?
Deel 2: je moet groot – en kleinschalige maatregelen gericht op duurzaam gebruik van water kunnen beschrijven en beoordelen.

 
Het gaat dan om 2 zaken:

 
  1. de effecten van kleinschalige maatregelen op lokaal gebied, gericht op besparingen en duurzaam gebruik van zoet water.Er worden door de minister 2 praktijk voorbeelden genoemd: grijs water en wadi’s. Grijs water is licht verontreinigd afvalwater van bad, douche, wastafel en wasmachine. Het gaat dus om zeepresten. Als we het zuiveren is het bruikbaar voor toiletspoeling ( daarna noemen we het zwart water!), schoonmaken van b.v.auto’s en in de tuin. Wadi’s worden de laatste jaren vaak aangelegd in nieuwbouwwijken. Men laat dan hemelwater via greppels in de bodem infiltreren, zodat bij lage grondwaterstanden (zomer) en bij hoge grondwaterstanden (winter) de zaak te regelen is.En bij piekafvoer (stortbuien) geen wateroverlast in dit kikkerlandje optreedt.De bewoners van deze wijken waarderen de wadi’s, er komen meer planten en dieren voor en het is beter voor het milieu.
  2. de effecten van grootschalige maatregelen op regionaal, nationale en internationale schaal op de aanpak van problemen met water.

 
  • Je moet iets weten over onze waterschappen, hoe ze voor een goed waterbeheer zorgen. De 27 waterschappen hebben de taak om onze waterhuishouding te regelen. Zij doen dit al eeuwen, sinds de Nederlandse uitvinding van polders. Met dijkenbouw moest laag Nederland beschermd worden voor overstromingen (zee, rivieren). Deze dijken beschermden zowel rijke als arme mensen in die polders.Vandaar de naam polderen, iedereen levert een bijdrage! Dus ze beheersen de kwaliteit en de kwantiteit ( hoeveel water krijgt een polder) van ons water.
  • Hoe werken rioleringen en waterzuiveringsinstallaties? Riolen, reeds gebruikt door de Romeinen. De riolen zorgen ervoor dat zowel hemelwater als afvalwater snel op een veilige en gezonde manier ondergronds afgevoerd wordt naar ……→ waterzuiveringsinstallaties. Hier wordt rioolwater zover gezuiverd dat het weer geloosd mag worden op het oppervlaktewater (rivieren, meren).Goed voor milieu en hergebruik van water.
  • Welke effecten hebben op nationale schaal infiltratiegebieden, spaarbekkens, overloop – en opvanggebieden? Een steeds groter oppervlak van Nederland is bedekt met gebouwen, beton en asfalt, de regen kan de grond niet meer in. Waarheen?Vroeger naar beken, rivieren en meren.Maar die hebben steeds groter wordende problemen met de steeds groter wordende hoeveelheden water te slikken.Oplossing: infiltratiegebieden.Stortbuien gaan snel, infiltratie gaat langzaam. Dus moet je grote gebieden opzoeken, liefst in zandgebieden (duinen!) omdat zand water 40 x zo snel verwerkt als klei. Spaarbekkens zijn een soort voorraadschuren voor als er te weinig water uit een rivier gehaald kan worden door vervuiling of langdurige droogte. Dus je maakt schone kunstmeren. In de Biesbos hebben we 3 spaarbekkens aangelegd! Overloop/opvanggebieden zijn aangewezen gebieden naast een rivier die bij hoog water onder water gezet mogen worden. Daardoor verlagen we het waterpeil in de rivier en dus de druk op de dijken.We offeren dit gebied als het ware op bij piekafvoer ( door de global warming steeds vaker?), maar de bewoners voelen zich de slachtoffers.
Deel 3: je moet iets weten over maatregelen gericht op duurzaam gebruik van zoet water in verschillende gebieden.

 
Allereerst: welke besparingen kun je treffen om toekomstige generatie ook goed en redelijk goedkoop drinkwater te geven?
  • Kleinschalige maatregelen: kraan niet eindeloos laten lopen, water duurder maken, leidingwater niet gebruiken voor de w.c. spoeling en kleine fabrieken bouwen bij zee om uit zoutwater zoet water te maken.
  • Grootschalige maatregelen: bouwen van zeer grote fabrieken om uit zeewater zoet water te maken, grote stuwdammen bouwen, betere irrigatievormen, verbouwen van gewassen die minder water nodig hebben, verbieden van golfbanen in droge, arme landen.
Hoe lossen verschillende landen de problemen met water op.
Het gaat om de volgende 2 soorten landen (let op: ideaal om eindexamenvragen over te maken, dus besteed hier extra aandacht aan!)

 
  • A: een rijk land als Nederland vergelijken met een arm land als Bangladesh.
     
    Hoe komt het dat in Bangladesh zo vaak overstromingen zijn en er zoveel slachtoffers vallen?
Doordat Bangladesh in de delta van 2 grote rivieren (Ganges en Brahmaputra, die samen komen in B. en dan verder stromen als Padma), die regelmatig overstromen (kleine overstromingen), vooral omdat in de bovenloop veel bossen gekapt zijn.Het ligt ook nauwelijks boven de zeespiegel. En van deze zee komen de tropische cyclonen die vloedgolven veroorzaken en die zorgen voor grote overstromingen.Verder is het een gebied van de natte moesson, er is veel neerslag van mei tot oktober.Je hoeft van de minister het ontstaan van moessons en cyclonen niet te weten.

 
Maar in dit zeer arme land is geen geld voor een Deltaplan, dus om stormvloedkeringen en hogere dijken te bouwen en terpen ( hoewel deze oude Nederlandse methode wel steeds vaker toegepast wordt). En er is een extra complicatie: de jaarlijkse overstromingen van de rivieren zorgen voor vruchtbaar slib op de akkers van de boeren. Deze gratis mest willen ze niet missen!Dus zijn ze niet altijd voor dijkenbouw! Je begrijpt: Nederland heeft wel geld voor deltawerken, dijkverhogingen en we hebben de gratis natuurlijke kustversterking in de vorm van duinen (B. niet).Toch wordt Nederland vaak met Bangladesh vergeleken. Waarom?

 
  1. ze zijn een deltaland aan zee 
  2. zijn laag gelegen t.o.v. de zee  
  3. dicht bevolkt
  4. last van veel regen
  5. lopen beiden gevaar bij zeespiegelstijging door global warming

  •  B: een rijk land als Australië vergelijken met een arm land in de Sahelzone.

 De Sahelzone is een strook land ten zuiden van de Sahara en van de West naar de Oostkust van Afrika. Het snijdt door ruim 10 landen.Zoek o.a. op Senegal, Mali, Soedan, Niger en Burkino Faso.Ze worden geteisterd door droogte en honger.Er vindt een enorme verwoestijning plaats. Verwoestijning is het uitbreiden van bestaande woestijn (Sahara) of vorming van een nieuwe woestijn.Oorzaak hier: overbevolking, strijd tussen nomaden en akkerbouwers en sprinkhanen.Bomen worden gekapt voor brandstof of klaar maken van nieuwe akkers.Omdat het om arme tot zeer arme landen gaat moet hulp van buitenaf komen. Ook Nederland helpt op veel fronten.

 
De droogte in Australië komt vooral voor in het Zuid Oosten, want in het noorden komen herhaaldelijk overstromingen voor.

 
Deze droogte komt doordat de laatste 5 jaar er steeds minder neerslag valt. Maar dit is een rijk land en heeft dus talrijke oplossingen voor dit water tekort.Alle grote steden liggen aan de kust, men bouwt dus grote fabrieken voor zeewaterontzouting. Verder door afvalwaterzuivering, hergebruik van water en wadi”s in de steden. Een bijzondere oplossing is het aanslepen van zeer grote brokstukken zuidpoolijs.

 
Dus kostbare oplossingen, alleen mogelijk in een rijk land.Maar ze moeten wel want er komen steeds meer bosbranden en de opbrengsten van de landbouw lopen snel terug. Daarom misschien overschakeling van teelt in kassen, hier is de waterhoeveelheid beter te regelen dan in de open lucht.

 
Deel 4 (alleen voor GT stroom): omgaan met de natuurlijke hulpbron energie.

 
Er zijn 4 onderdelen:

 
1. weten waar de verschillende energiebronnen gevonden worden en in welke hoeveelheden

2. de verschillende energiebronnen van Nederland kennen en dan ze vergelijken met het wereldgemiddelde en met andere rijke en arme landen

3. hoe lang zijn er nog bruikbare voorraden van de fossiele brandstoffen?

4. welke milieuproblemen krijgen we door het toenemende gebruik van fossiele brandstoffen. Nadruk ligt op de verzuring en het broeikaseffect.

 
  1. Weten waar de verschillende energiebronnen gevonden worden en in welke hoeveelheden.

Je hoeft alleen de belangrijkste productiegebieden van de volgende 4 fossiele brandstoffen te kennen: 1e aardolie, 2e aardgas, 3e steenkool en als 4e bruinkool. De minister geeft aan: kijk in de Grote Bosatlas 52e druk op blz. 188. En dan moet je speciaal letten op die gebieden die belangrijk zijn voor Nederland en West Europa voor de energievoorziening.

 
Grote Bosatlas: top 5 van aardolie zijn 1e USA, 2e Saudi- Arabië, 3e Rusland, 4e Iran en 5e Mexico. Top 5 van aardgas zijn: 1e Rusland, 2e USA, 3e Canada, 4e Engeland en 5e …..Nederland. Top 5 van steenkool: 1e China, 2e USA, 3e Australië, 4e India en 5e Rusland. Top 5 van bruinkool: 1e Duitsland, 2e Oekraïne, 3e en 4e Rusland en USA en 5e Griekenland.Waar moet je nu vooral op letten? Op Rusland, want hun aardgas moet door de Oekraïne en dat land is niet altijd even vriendelijk, het niet doorlaat, zodat grote delen van West-Europa deze winter in de kou zaten!

 
2. De verschillende energiebronnen van Nederland kennen en ze dan vergelijken met het               wereldgemiddelde en met andere rijke en armelanden.

 
Let op: Nederland heeft zoveel aardgas en aardolie dat we wel een OPEC land genoemd worden.Een groot deel van onze dure sociale zaken zouden we anders niet kunnen betalen!

 
Het gaat om de volgende 5 zaken:

  • A: op welke manieren kunnen we energie opwekken. Genoemd worden: waterkrachtcentrales, getijdencentrales, geothermische centrales en kerncentrales. Waterkrachtcentrales = moeten het hebben van hoogteverschillen. In Nederland dus alleen op kleine schaal in Zuid-Limburg. Getijdencentrales= moeten het hebben van grote verschillen tussen eb en vloed. In Nederland dus nauwelijks mogelijkheden. Geothermische centrales = moeten het hebben van grote warmte onder de grond. Soms moet je 100meter, een andere keer moet je 5 km diep boren. Sterk in opkomst.Kerncentrales = de brandstof is uranium en bij splitsing komen grote hoeveelheden warmte vrij. Wij hebben één echte: de kerncentrale van Borssele (Zeeland)
  • B: de toenemende bijdrage van alternatieve duurzame energiebronnen en hun effecten op het milieu. Genoemd worden: zonne-energie, windenergie en biomassa. Zonne-energie is nooit eindig, alleen sommige materialen die gebruikt worden in de zonnecellen wel. Dus goed voor het milieu. Idem windenergie. Maar dan energie uit biomassa. Dit is lang niet altijd duurzaam, want de hoeveelheid vruchtbare, bebouwbare grond (voor b.v. maïs) op de wereld is beperkt en het moet ook dienen voor ons voedsel. Dus alleen komen ervoor in aanmerking: algen (toch niet te eten, bovendien gekweekt in zee), cellulose uit oneetbare planten( of afval van planten en tuinen) en houtpulp
  • C: de betekenis van het toenemende gebruik van groene stroom. Groen stroom is gemaakt uit de duurzame bronnen: wind, water, zon en de goede biomassa.Raakt niet op. Dit in tegenstelling tot de grijze stroom, die wordt gemaakt uit de fossiele brandstoffen en kernenergie. Raakt op.
  • D: de belangrijkste consumptiegebieden van energie. Kijk weer in de Grote Bosatlas, 52e druk op blz. 189A. Dus: Noord Amerika, Europa + Rusland + Siberië en Australië.
  • E: de bijdrage van het energiegebruik op de ecologische voetafdruk van de Nederlander vergeleken met andere rijke landen (hoog energieverbruik) en arme landen (laag energieverbruik) De ecologische voetafdruk is het cijfer dat weergeeft hoeveel grond- en wateroppervlak je nodig hebt om één jaar op jouw welvaartniveau te leven + er ook nog je afval op kwijt te raken. Kijk even op internet: hier zijn prachtige rekenprogramma’s voor deze voetafdruk

 3 Hoe lang zijn er nog bruikbare voorraden van de 4 fossiele brandstoffen?

 
Aardolie en aardgas raken redelijk snel op, steenkool nog lang niet.

 
Hier gaat het om 2 zaken:

  • A: de ontwikkeling van de bevolking, de welvaart en de technologie en daarnaast de ongelijke verdeling van de consumptiegebieden. Hoe hoger de ontwikkeling van een land en hoe meer welvaart → hoe hoger het energieverbruik.Hoe sneller alles op is. Maar voor technologie ligt dit wat anders: juist door het toepassen van slimme technische methoden kan het energieverbruik omlaag (denk b.v. aan ledlampjes)
  • B: een oordeel over de ongelijke verdeling van energie over de consumptiegebieden. Ja, hier komt je eigen mening om de hoek kijken. Denk er over na en je antwoord moeten ze op het eindexamen altijd goed rekenen!

 4 Welke milieuproblemen krijgen we door het toenemende gebruik van fossiele brandstoffen, vooral gelet op de verzuring en het broeikaseffect.

 
Let op 4 zaken:

 
  • A: door de toenemende uitstoot van o.a. zwavel, stikstof en koolzuurgas krijgen we verzuring van de neerslag (zure regen). Zure regen ontstaat wanneer zwaveldioxide (auto), stikstofoxiden (auto) en ammoniak (mest) oplossen in regenwater. Verzuring is het zuurder worden van iets.Vooral bodem en water en hier dus lucht. Stopt niet bij de grens en is schadelijk voor de gezondheid (vooral baby’s) en gewassen groeien minder en zijn kwetsbaarder voor ziekten.
  • B: het toenemende gebruik van fossiele energie leidt tot een zgn. versterkt broeikaseffect = de laatste tijd komen er meer broeikasgassen in de atmosfeer, vooral CO2. Daardoor zou de gemiddelde temperatuur op aarde kunnen stijgen, evenals de zeespiegel. Heeft vergaande gevolgen.
  • C: redenen die de aanleiding vormden voor het Kyoto- verdrag. Dit verdrag uit 1997 wil 1e de uitstoot van broeikasgassen verminderen en wel gemiddeld met 5% (Nederland 6%, USA 0%, doet niet mee!), 2e daardoor klimaatverandering tegengaan, 3e gat in de ozonlaag mag niet verder groeien. Het is een erg flexibel verdrag. Een land mag ook projecten betalen in 3e wereldlanden (telt dan ook mee) of mag zijn eigen bossen meetellen tegen de CO2 uitstoot( groeiende bomen nemen broeikasgassen op)
  • D: de bijdrage van het toerisme aan de genoemde milieuproblemen.Dat weet je nu wel: de eindeloze files van auto’s naar de wintersportlanden, de eindeloze rijen van passagiers voor goedkope vluchten naar de zon, het kappen van bossen voor de aanleg van skipistes enz.

 Leer bovenstaande en je hebt voldoende bagage voor de reis naar het eindexamen. Succes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten